Brandende resten van Troje verlichten een duistere hemel.
Strijders zij drinken de tranen om hen die het slagveld nu nimmer
Zullen verlaten. Ze offerden bloed aan een dorstige bodem.
Karren vol lichamen vullen de schepen, die stil langs de kade
Opgetuigd wachten om straks weer naar vrouwen en huizen te keren.
Die daar doch starend in leegte het blinde vertrouwen bewaarden.
Zie hoe de haven zich langzaam maar zeker verplaatst naar de verte.
Hoe daar en smeulende stad, eens zo machtig nu stervend omlaag gaat.
Droevig het lot van een koninkrijk. Droevig het lot van een liefde.
Staand op de boeg zie ik toe hoe de steven zich boort door de golven.
Varend op hemellichamen die helder mijn koersen bepaalden.
Varend op u lief die wacht langs de branding mijn boog in uw handen.
Kom ik naar u mijn geliefde, mijn vrouw, koningin van mijn rijkdom
Daarom beloof ik, Penelope, dat ik niet wijkend zal komen,
Recht op mijn doel af dit droefenis torsende schip zal besturen.
Daarom beloof ik vanavond uw maaltijd met liefde te nemen.
Daarom beloof ik vannacht ons gehavende bed te beslapen.
Daarom beloof ik u niet nog een tergende tien jaar te wachten.