Ik heb mijn lichaam net overgelaten aan de vrouw die naast me zit. Ze mag ermee doen wat ze maar wil, voorlopig. Ikzelf zit nu aan de overkant om de situatie gade te slaan. Ik kan ingrijpen waar nodig.
Ze zegt “hallo”. Mijn mond ook. Heeft hij mij niet voor nodig. Ik kijk. Mijn ogen staren voor zich uit. Zij kijkt naar mijn hoofd. Weer weg. Weer terug.
“Waar kom je vandaan?”
“Hier net om de hoek.” Heeft hij mij niet voor nodig. Ik kijk. Een glimlach. Twee. Vier ogen tasten nu de grenzen af. De hare, naar beneden en weer terug. De mijne volgen.
“Mooie das.”
“Dank je.” Heeft hij mij niet voor nodig.
“Mag ik eens voelen?” Ze streelt met haar lange vingers langs de stof. “Echt mooi.”
Er komt een rode gloed op mijn wangen. Geen paniek.
“Zullen we even een rustig plekje opzoeken?”
“OK, da’s goed.” Heeft hij mij niet voor nodig. Ik kijk. Heeft mij wel nodig. Ze kust mijn lippen. Zie je wel! Heeft mij nodig!
Ik veer recht, wring me tussen de twee lichamen, in het ene, nestel me ergens tussen ribben en hoofdhuid, vlieg eruit, weer in, weer uit. Ik word verstoten, uitgestoten, uitgekotst. Hij staat recht, opent zijn broek, haalt zijn lid tevoorschijn, wrijft het tegen haar venusheuvel aan, veegt het warme zweet aan zijn broek, pakt een mes en plant het tussen haar schouderbladen. Had mij toch niet nodig.