|
Er was eens, in een land voorbij de bergen een reus. Het was geen gewone reus, het was een enorme zeikreus, en in heel sprookjesland was nog nooit over de zeikreus geschreven, tot nu .
De zeikreus had ook een enorme zeiksnor, en soms, als hij in het meer keek, dan zag hij hem hangen en brulde;
"Ik heb de grootste zeiksnor van het land!"
Opeens, toen hij weer eens pochend in het meer keek, begon de wind te waaien en het meer begon te rimpelen. De zeikreus schrok toen hij zijn kop met zeiksnor en al in de spiegeling zag bewegen, en liet een reuzenwind terug.
De twee winden kwamen in conflict met elkaar, de zeikwind stonk verschrikkelijk doch de frisse luchtwind blies het gewoon weg, ver weg over de bergen.
"Woei woei, blies dus de wind."
De zeikreus draaide een krul aan zijn zeiksnor en begon over de grond te rollen, de waanzin spetterde uit zijn ogen.
De wind die over het meer buitelde van het lachen adviseerde ;
"Als ik jou was zou ik nog meer rotte-eierwinden laten , ik blaas de graflucht wel alle kanten uit en maak je stinkend beroemd, tot ver over de bergen en daar nog voorbij!"
Dat laatste was nog nooit in een sprookje voorgekomen, zelfs Andersen en Grimm kwamen niet op het idee, maar achtentachtig wél.
En ze leefde nog lang literair verantwoord voort.
|