|
En toen ineens vlogen ze voorbij,
heel onverwacht, nog voor de nacht
zou vallen met vleugels zij aan zij
in avondlucht van zacht smaragd.
We zaten buiten en het was
of alles stilstond bij hun vlucht
en vroege avonddauw in 't gras
iets hoorde van een hoog gerucht.
Alsof zij hun bestemming kenden
klapwiekten ze de hemel door
sinds heugenis, alsof ze wisten
waarom, waarheen, waarvoor.
|