|
Of ik nog wel schrijf, vraagt zij. Ik zwijg, denk. Realiseer me;
nee, eigenlijk niet. Er wandelen wel
zinnen door mijn hoofd, maar voor
ik ze kan vangen en vasthouden en
tegen het papier drukken en overtrekken
met potlood of pen of wat er dan ook
voor handen is, glippen ze vloeiend,
ongrijpbaar als rook tussen mijn vingers
door, vlinderen en vliegelen giechelend
de andere kant op, mij achterlatend.
Misschien zullen ze ooit wel weer
bereid zijn zichzelf uit te spreiden op het
onbeschreven blad dat voor mij ligt,
opdat ik ik ze in alle rust kan bestuderen
en natekenen, maar voorlopig zal ik
|