|
Rechterhand aan zijn zuidwester,
linkerhand in de zij,
een oliejas, lieslaarzen aan,
over de zee tuurt hij.
Zo staat hij dag en nacht op wacht
en volgt hij ieder schip,
dat koers zet naar de haven of
op zee verdwijnt als stip.
En ziet hij van zijn hoge post
ergens een schip in nood,
schiet hij in weer en wind te hulp
met snelle reddingsboot.
Dik tachtig jaar staat hij er al
met zijn gebronsde kop,
zijn blik onafgebroken
gericht op ’t ruime sop.
|