|
Op handen en voeten. Doorgezakt over straat afgaand op de geur van de laatste vreetschuur hik ik vol overgave bitterballen naar buiten. Voorovergebogen over het zadel van mijn fiets zoek ik naar sloten, waarvan het aantal gelukkig is verdubbeld.
Ik keer mijn ros driehonderd en zestig graden, wat ook beter past bij de wielen en kniel nog eenmaal op braakliggend terrein, waar ik voor het eerst nu ook eens de spaken zie. Gelukkig stond ik niet.
Aan het einde van de straat doen visioenen van een vette hap mij afslaan naar waarschijnlijk mijn huis. Er wacht ons nog een lange weg.
|