Ik zit op een bankje in het park. Doe ik elke woensdag.De bloesems boven mijn hoofd houden mijn glimlach op zijn plaats. Het zijn mooie dagen.
Langs me loopt een meisje. Doet ze elke woensdag.Haar naam weet ik niet, maar ik schat ze een jaar of tien. Ze draagt een mandje onder haar arm. Bloemetjes en elastiekjes. Zelf heb ik nooit gezien wat ze daarmee doet, maar als ik in de vooravond huiswaarts slof zie ik de bloemetjes, vastgemaakt aan elk dood beest langs de kant van de weg.Ze kijkt naar mij. Ik weet niet wat te zeggen. Ik glimlach. Ze lacht zo mooi.“Straks goed je handjes wassen, hé liefje?” zeg ik.Ze geeft me een bloem en loopt verder. Ze ruikt nog fris.
Aan de overkant van de straat slentert een man bij de geldautomaat. Doet hij elke woensdag. Hij pakt de afschriftjes op die de mensen laten liggen. Hij snuffelt, ruikt, fantaseert, kan de schuld voelen aan de kreukjes.Ik stap op hem af en geef hem mijn ticketje van deze middag. Het kan hem maar gelukkig maken.
De nacht valt. Ik zit voor het raam en ik kijk naar de maan. Doe ik elke woensdag.
Aan de andere kant van de stad zit een meisje op haar bed. Naast haar een mandje. Bloemetjes en elastiekjes. Ze kijkt uit het raam. Ze weet niet wat te doen. Haar vader komt voor haar staan, broek op de enkels. Ze pakt zijn lid en streelt het tot het groter wordt. Dan steekt ze het in haar mond. Ze weent. Doet ze elke woensdag.Het is voorbij. Hij trekt zijn broek op, gaat diep in zijn zakken en geeft haar een stapeltje bankafschriften.
“Hier is je geld.” zegt hij, “En nu goed je handjes wassen, hé liefje?”Ze geeft hem een bloem en loopt naar de badkamer. Ze ruikt nog fris.Hij streelt zacht de lakens waarop ze heeft gezeten, snuffelt, ruikt, fantaseert, kan de schuld voelen aan de kreukjes.
Jürgen Nakielski