|
Een boom door ongewassen handen
gesnoeid tot er geen blad meer blonk
bleef staan doordat de wortels klonken
in 't stevig ondergrondse voortbestaan;
verplaatste zich geworteld
tot alle stronken stootten
op oude stenen die hun vrije voortgang brak
daar zijn haar nieuwe loten
toen omhoog geschoten
op plaatsen waar geen mens er erg in had.
De oude boom die eens had moeten bloeien,
verborg haar kroost in knoestig bladerdak
zij zouden allen tot de hemel groeien
doordat het aan haar loten niets ontbrak.
De dader evenwel
zou nu dit hout niet oogsten
te grillig zijn haar takken,
haar stam te knoestig en te hard
hij kon zijn hand ook nimmer
in haar onschuld wassen,
omdat hij voor de ware boom
geen ogen had.
|