|
Een stok doorgestoken kaarten en een glimlach. Zo ging ik op reis. Geen afscheid, geen fooi aan de deur. Ik was al verdwenen toen iemand me riep. De grote gedachte ging mee, maar daar had ik geen omkijken naar. Die was gewoon daar waar hij hoorde.
Een slotgracht is best te bevaren dat merkte ik spoedig genoeg. De kikkers met ogen als prinsen vervloekten de dag dat ik ging. Ze hadden misschien nog een boodschap voor mij, maar daar kon ik toch moeilijk op wachten, mijn krachten toch ietwat beperkt.
Het koningsmaal is nu bedorven onder mijn afwezigheid en niemand ruimt de tafel af. Dat geeft geen pas. Mijn glas gebarsten door de wrange zucht van druiven en de duiven doelloos mals. De troubadour speelt vals de laatste ode aan wat ooit een voorbeeld was.
|