|
Woest klinkt het als hij vurig van woede eerst zijn adem uitblaast, zonder iets aan te raken beeft trillend de ruimte achter de voordeur. Hij klopt netjes aan, in een opgewonden ritme tikken de klanken vrolijk in de orkaan van de gevreesde verwachting waarop zij hem eerst voelde aankomen en nu weet dat hij is geariveerd.
Ze leunt voorovergebogen aan de moderne bruin lederen tweezit bank met een doekje in haar hand om de driepotige tafel met glasplaat schoon te poetsen. Ze schrikt op van het geweld dat de woonkamer plots lijkt binnen te stromen. De kleuren vervagen in tintloos donker zwart, een plek zonder uitgang. Een doolhof van grauwe onvriendelijke muren die dramment voor je staan en dichterbij komen. Ze vallen je aan, met de intentie je te vermurmen. Ze heeft het doekje los gelaten om zich te verweren, de meubels en de vloer kruipen voetstaps naar elkaar toe. Ze knielt in kleermakershouding hopeloos neer tegen de muur, haar handen bloeden als ze nog bezig is een uitgang met haar vingers te focceren.
De vrolijke klopjes aan de voordeur veranderen van toon. In een doffe klap komt hij luidkeels binnen en hij ziet haar aan de muur genageld zitten. Ze ziet dat het licht binnen gevallen is, maar wacht denkt ze, wat heeft hij achter zijn rug dat glinsterd? Hij heft het glinserend ding in de lucht en zwaait totdat zij zich niets meer kan herinneren en zonder hoofd dood neer valt op de grond.
|