|
Mijn stenen tent vouwt zich niet, open of glad, door slechts woorden.
Broeit er iets, o, ja, genoeg gehad van het vluchten, addergebroed.
Wees een terrorist, waar ik je zoek, ben je niet, ook al sluimer je overal.
In communes, op afgelegen eilanden, of hier op markten, met je borst bezweet, stroperig nat.
jij blaast maar op, kinderen van God, ben je ineens een rechter geworden?
Mijn stenen tent verankert zich, diep, de haringen, kromgeslagen,
Terrorist,
jij bent Gods
groot verdriet.
|