|
stijgende noten klanken hun kaken als doppen op mekaar gesmoord klinken hoe onze poot zinkt ons gezang om op te staan een lied, een lied in de kille winter bij het gillen van de meeuw allen, in de diepe diepe sneeuw
mijn kogels zijn van steen ik vuur ze en ze varen traag de gouden tijd en muf dooreen brokkelborend, geen geween verkoeling vindend in een geeuw alleen, in de diepe diepe sneeuw
en gij brandde teveel in mijn gebieden als gij weer om uzelve griefde ik ben u als bont en blauw omheen wij zijn als twee één monolieten onze liederen één gedempte schreeuw allen, in de diepe diepe sneeuw
en 's morgens, op het gele water verteer ik mijn vertering u en 's avonds en de nachten later mijn vinger is een hand in u een hand, een man, het doden van een schalkse leeuw alleen, in de diepe diepe sneeuw
and yore, where fisting flowers grow where tragedy seeks steal the show I lay my altar upon thy ankles uptight is my swollen bow alone, in the deep deep snow
nu huidig, engel, in 't paars presente schilder 'k weer een lied op u geen verhaal, enkel maar fragmenten sedimenten voor een verre eeuw toen er ooit een ik u kende allen / alleen, in de diepe diepe sneeuw
|