ach wat was die tijd toch mooi
saartje met haar schaartje
swieber met zijn flieberhoed
en bromsnor
wie was toch die bromsnor
wel, bromsnor was best oke, zat
quasistreng aan zijn snor gekneveld
met schattige lachrimpeltjes
rond zijn ogen, en voorhoofd
en als hij van voor tot achter zijn tanden liet zien
leek hij op een veldwachter
mensen nog toe, en dan kwam saartje
op de proppen met een lekker taartje
en bromsnor vulde zijn buik tevree
ging waardig de deur uit, met
dank u welletjes juffrouw saartje
en stak zijn uitgeklapte worstenduimen
achter zijn kogelvrije bretels
ach ach, dat waren nog eens tijden,want
een saartje had het toen reuze
naar de zin als gillende keukenmeid