|
Een grijze poëet stapte van zijn postkoets af,
de perkamentrollen gebonden in rood satijn.
Thee had hij die dag gedronken
met keizers, koningen en ander roestend goud.
Zijn hamer en aambeeld trilden nog na van de zoveelste kloppartij heroïsche en hyperbolische oneliners.
Als hij hen moest geloven was de wereld spoedig een lichtzilveren hemelhotel.
Ach.
Geschiedenis zou hij later wel schrijven,
voorlopig was hij het,
gewoon,
moe.
|