|
Er woont een groots gedicht in mij,
dat het daglicht niet verdragen kan.
Soms zeg ik tegen hem: wees niet bang,
het is gewoon achterstallig licht.
Dan kijkt hij naar mij alsof ik lucht ben,
dat ik totaal geen idee heb hoe het voelt
te moeten leven in stille razernij.
De laatste tijd stoor ik hem steeds minder,
wetend dat er een keer een dag komen zal
dat hij uitbreekt als een spuuglelijke vlinder.
|