Tegen de keer
En ik grijp mijn lichaam bij elkaar, terwijl de regen
al tijden hagelt op het dak. Ik val met zes stappen
de trap af en hervat mijn pas in te grote schoenen.
En het ritme van de stappen struikelt me achter na
zelfs als ik al ben gestopt. Mijn tong raakt verstrikt
en mijn keel brandt nog van het schreeuwen -
tegen de stilte in. Maar de tranen die ik zo graag
huilen zou, vallen niet. Mijn ogen zijn opgedroogd
met de wimpers vastgeplakt tot spinnenwebben.
De lippen vellen af na al de kussen die jij at maar
toch blijf ik smeren in de hoop dat korstjes breken.
En ik sta half alleen de straten in te staren -
maar geen van de namen is te lezen. De letters
vervagen in de tijd en pijn zou moeten slijten maar
het brandt. Ik kijk de wereld in door vale glazen.
Jouw vingers zijn nog steeds te lezen in mijn ogen
en ik voel nog hoe ze verstrikt raakten in mijn haar.
Maar alles waar je nu bent is waar ik -
nooit zal zijn.