|
boven de stad hangt een oude grauwe nevel
een stinkende mist gespuugd uit zwart beroete pijpen
in flatgebouwen tegenover schuifelen schaduwen
zij die niets begrijpen, van verdergaan is geen sprake
de silo’s in de haven scheuren de kranen wankelen
een fles gaat rond zoals oude wijven kletsen wij
volle asbakken, beduimelde kaarten in geschaafde hand
iemand vervloekt dit spel iemand vervloekt dit land
ik zit naast Rinus met zijn eenzame geur van afgegoten
aardappelen in stilte gegeten verspreid door zijn trui
buiten raast een wolvenstorm de deur van de keet rammelt
of er iemand naar binnen wil, ik ben de jongste
“Jij bent de jongste, ga eens kijken wie daar is”
ik tuur naar buiten boven de stad hangt een oude grauwe nevel
|