Ik ben buigzaam als een steen van glas
in staal vergoten bij een graad of twintig
onder nul. Maar kijken doe ik zo begripvol.
Dan zeg ik er wat woorden bij en slank je af
naar mager voedsel. Voor de geest, de mijne.
Ik laat je rennen om de poten af te breken
uit mijn buurt en zweer bij alle idioten dat
ik zweren kan. Het als en dan zijn weer niet
van de lucht, er kruipt wat leven in mijn schedel.
Dus zo dood ben ik niet.