|
...een bloot gelegde aardworm in de sneeuw
speelt aandachtig mee in een verzonnen verhaallijn dat het aan de stok had met aan het lijntje gehouden worden.
In het begin was het boven 't maaiveld uit koud
kronkelen. Naakt geboren, spartelen in de witte deken.
Wisten zij veel.
Veel, ja, zij ja (ook) ergens lag zijn vrouwelijke eierstok bedolven koud bevroren. Ergens anders weer werd hij voor lul gezet door te ontwaken bij minus vier graden. Samen speelde zij het bestudeerde diepvriesvak uit hun gat gekropen, wat weer gedicht een afgesloten hoofdstuk voor een reddingsoperatie was.
Dus hup, midden door gesneden kwam er aarde uit het leven. Zo halverwege ontdekte de steller dezer, dat er met punten en ,'s rekening werd gehouden. Hetgeen geen bijdrage gaf aan de halfgare wijlen worm. Gewurmd van voor- en achter-zijde. Kop en kont schiepen geen helderheid in dit koudbloedig te vroeg ontwaakte leven.
De haak, het wak, een hand, een nylon draadje (voor het verhaal) en uiteindelijk een strottenhoofd, gekiewd, de spellingscontrole geeft hier aantrekkelijk genoeg de voorkeur aan gekield, en geslagen was voor een vermoedelijk mannelijk deel het dodelijkste gegeven. De vrouw?
Het deel dat achter bleef op koude gronden is er rap weer in verdwenen. Het heelt, dat scheelt. Ergens diep heerst immers verlangen in de opgewekte aardwarmte dat je gehalveerd niets mist, mits je groeit in de gedachte dat alles misbaar toch uit kan komen.
Het is me wat, een heel gedicht lang zitten vissen naar een uitkomst, een clou die er uit moet komen, terwijl je dan met vuile handen van het slijm en schubben het slachtoffer van de haak zit te wurmen, de bek -wagenwijd- open, kiewen gelijk doorgeef luiken van de afhaalservice bij de chinees, (hier stond een .,)En na een plop en plons een rimpelend waterwakje waarin het gedicht bevriest in oneffen heden.
De hongerlap liep uitgehongerd van het ijs af, achter zich latend een vaag verdiept spoor van krakend sneeuw waarin een gaatje dat hij stampvoetend begroef met het piepkleine haakje dat eerder zich in het vlees van zijn wijsvinger groef.
Hij had de smoor erin; dat het gedobber hem meer getob over leven na de dood opleverde, dan inzicht over het hongerend heden naar iets, dat eerder met goed een kwaad ook van de appelboom ontstolen bleek.
Gedicht zonder ballen afgesloten spoelde hij de resten worm van zijn koten die snotterig treurde, niet lekker in zijn vel om zo gescheiden dood voor eeuwig te zijn.
|