|
haast topazen zwolgen wij spochtend in een ochte'rzon een tong, een tong, een koninkrijk en ronkend sloop het loom. mijn been, vergeefs, gekromd en stom mijn arm op sterven na fantoom afbakbrood in 't achterhoofd
wie zij, wie zij, mijn koninkrijk stak terloops heur haar in brand woogde ballen in haar hand verzocht mij niets van zin te zeggen d'r tong me haast in 't oog gelegd
ronkend sloop het zaterdaags loom.
|