Zoeken 5
Een goed priester weet wanneer hij praten en zwijgen moet. Hij nipte dus stil aan zijn koffie en keek naar de boomgaard, waar de boomtakken zwaar neerhingen van grote rose vruchten.
Bern keek om zich heen naar de heuvels en de weggetjes die langs alle huisjes liepen. Hij zag zijn vader daar lopen met zijn bedachtzame tred.
In het grote huis, waar ze woonden in Bern’s jeugd, had zijn vader een eigen grote kamer, waarin allerlei apparatuur stond, voor die tijd zeer geacheveerd.
Bern zat dikwijls in een hoekje, terwijl zijn vader gesprekken voerde in een soort microfoon, in allerlei talen. Machines ratelden en papierstromen rolden er knisperend uit.
Dikwijls kwamen er plechtige mannen langs in zwarte pakken of kaftans. Veelal hadden ze zware baarden en grote haakneuzen. Dan moest hij de kamer uit. Sommige aaiden hem over zijn hoofd, waar hij dan altijd een beetje van terugdeinsde. Daar moesten ze dan altijd erg om lachen.
Als ze weg waren ging hij weer naar binnen. Dan lagen er soms exotische kadootjes. Een maal een miniatuur kromzwaard, met glinsteremde steentjes en goudkleurige beschildering. Later hoorde hij dat dat echt goud was en de steentjes saffieren.
Zijn vader praatte niet veel met hem. Maar af en toe kwam er een korte opmerking. Eigenlijk ook edelstenen.
‘Bern, ook als mannen zwart zijn, zijn het nog steeds mensen.’
en
‘Als mensen anders praten, moet je hun taal gaan leren.’
Bern zag wel zijn eenzaamheid en ging zoveel mogelijk bij hem zitten. Af en toe vertelde hij van school of van vriendjes. Dan luisterde zijn vader altijd aandachtig en vroeg Bern wat hij die dag op school had gehad. Ook vroeg hij wat hij van zijn vriendjes vond. Zo leerde Bern analyseren en formuleren.
Zijn moeder was een stille vrouw, die kalm het gezin bestierde en praatte met de gasten. Zij deed dat ook in hun taal.
Ze hielp hem dikwijls met zijn huiswerk en dan bleek dat zij dingen soms beter wist dan in de boeken stond. Daar maakte hij dan altijd goede sier mee op school.
Bern werd zo een breed gevormd man, die hield van mensen, maar wel altijd op zijn hoede was, omdat hij wist dat mensen niet altijd integer waren.
Met die intellectuele bagage keek hij nu naar de priester. ‘Dus u hebt mijn vader gekend?’
De kleine man spreidde zijn handen. ‘Kennen. Kees was een gesloten man. Hij had geleerd in zijn leven dat veel praten verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Maar hij heeft het wel veel over ....’ Hij aarzelde. ‘...jou gehad.’
Bern glimlachte. ‘Zeg maar Bern.’
De ander zuchtte opgelucht. ‘Ik heet Maxime.’
‘Mooie naam.’
‘Ja. Er is zelfs een hond naar mij genoemd. Een oude dame uit de parochie had een Franse basset en daar vond ze die naam goed bij passen. Voor haar een groot eerbetoon. Toen ze dood ging, heeft de hond het nog twee weken volgehouden en is toen rustig zelf overleden.’
Hij stond op. ‘Ga mee een eindje lopen. Dan laat ik je de weg zien die je vader en ik altijd samen liepen.’
hendrik