Het zoeken 4
Bern werd wakker door kloppen op de deur. ‘Als je ontbijt wilt, ik heb verse broodjes beneden.’
Hij stapte zijn bed uit, deed plichtmatig wat gymnastische oefeningen en deed een kattewasje. Hij kon straks wel douchen. Ontbijt was eerste prioriteit. Hij trok een broek en hemd aan en liep naar beneden op blote voeten.
Daar zat een pronte gastvrouw, fris gewassen en gedaan, achter een weelde aan ontbijt-elementen.
‘Zo, goed geslapen, Ben?’
Hij realiseerde zich, dat hij zich gisteren maar vluchtig bekend had gemaakt. ‘Ik heet Bern. Goeie morgen. Wat zie jij er lekker fris uit.’
‘Oh sorry. Natuurlijk. Bern. Het was ook zo hectisch gisteren met die wasmachine.’
Ze grinnikte en hernam: ‘Fris? Ja, kijk maar goed. Tegen tienen is de eerste glans er wel af.’
‘Maar die wordt vervangen, denk ik.’
‘Nou en of. Sensueel en vrouwelijk, als ik alle schilderwerk heb verricht.’
Ze schoof een broodmand naar hem toe. ‘Koffie?’
‘Ja, heerlijk. Nee, niets erin. Zwart. Diepzwart.’
Zwijgend aten en dronken ze. ‘Rook jij, Bern?’
Dat was een gewetensvraag. ‘Soms.’
‘Zoals nu?’
‘Ja.’ Met terneergeslagen ogen.
‘Kom, dan gaan we buiten zitten. Het is daar een tjilp en kwinkel van jewelste.’
Bern keek naar zijn gastvrouw.
Ze merkte het. ‘Wat zie je?’
‘Die frisheid. Ruiten overhemd en spijkerbroek. Zelfs een BH.’
‘Hè hè, verbaast je dat.’
‘Dat niet zozeer. Ik probeer het te rijmen met ...’
Hij maakte zijn zin niet af.
‘Met gisteravond? Ach, een mens heeft verschillende personae.’
Personae? Was dit dezelfde zinnelijke vrouw van gisteren?
Ze grinnikte. ‘Je lijkt op een vermoeide kater die de dag met reserve tegemoet ziet. Als de dood dat er een poesje voorbij komt.’
Hij verslikte zich in zijn koffie. Ze moest hem op de rug slaan om hem weer bij te brengen. Daarmee was alle zwoelte verdwenen en wijdde hij zich verder aan voedsel en lafenis.
Beiden aten en dronken en rookten. In alle stilte. Tot Ina hem vragend aankeek.
‘Waar ben je nou precies naar op zoek? Al dat Franse gezwets van Proust is natuurlijk kul.’
‘In het geheel niet. Ik weet wat ik zoek. Alleen weet ik niet of ik zal willen hebben wat ik vind.’
‘Verklaar je nader.’
‘Mijn vader.’
Hij had de rijm niet kunnen vermijden, maar zat nu natuurlijk wel in een dwangpositie. Verklaren hoe en wat.
‘Hier?’
‘Mogelijk.’
‘Heeft hij hier gewoond?’
‘Misschien.’
Ina keek hem onderzoekend aan. “Weet je, ik woon hier al sinds mijn geboorte.’ Ze hief de hand bezwerend op, toen hij wilde reageren. ‘Ruim veertig jaar. En geen complimenten, alsjeblieft.’
‘Was ik niet van plan.’
Ze grinnikte. ‘Mooi.’ Ze vervolgde: ‘En als je ergens lang woont, ga je mensen kennen. Gezichten. Houdingen. Bewegingen.’
Bern bleef stil.
Ze boog zich naar hem over en bestudeerde zijn gezicht. Dan ging ze rechtop zitten. ‘Ja.’
‘Ja. Ik zie het nu.’
Bern zei niets.
‘Die mond. Neus. Heel licht grijze ogen. Vooral die.’
Ze stond op. ‘Kom eens mee.’
De erotsche uitstraling van gisteren was geheel verdwenen. Ze pakte hem bij de hand en liep met hem naar de pastorie. ‘Eerwaarde!’, riep ze.
De kleine priester van gisteren kwam naar buiten, met een servet omgeknoopt.
‘Je bent laat, John!’
‘Ja, toen ik vanochtend in de kerk keek voor de vroegmis, was er geen mens. Toen ben ik maar weer naar huis gegaan en heb ik een croissantje genomen.’
‘Ja. Je handel loopt terug. Maar ik heb werk voor je.’
‘Oh ja?’ Hij keek Bern aan. ‘Dag meneer. Hoe is het met u?’
‘Oh, jullie kennen elkaar.’
‘Nee nee,’ zei de priester haastig. ‘Alleen gisteren even dag gezegd.’
‘En zag jij toen niks?’
De kleine man keek even schuw naar Bern.
‘Nee.’ zei Ina, ‘Goed kijken.’
‘Nee. Of...’
‘Ja?’, drong Ina aan.
‘Nou, die ogen, bijna doorzichtig.’
‘Ja?’ Ina keek indringend naar de kleine man.
‘Nou, jaren geleden woonde hier iemand, ik was nog maar net hier, een eenvoudige kapelaan.’
‘Nou?’
‘Hij heette Kees. Die had ook van die ogen.’
Bern was doodstil, met strak gespannen handen.
‘Maar ik zag hem niet zo veel in de kerk. Soms dronken we een glas wijn ’s avonds, hier in de tuin of binnen in de keuken in de winter.
‘Kees, zei u?’, zei Bern.
‘Ja, behalve toen ik hem doopte. Toen wilde hij zijn volle naam. Cornelis.’
Doopte. Het duizelde Bern. Kees, gedoopt. Maar dan...
‘Kwam hij wel eens bij u in de biecht?’
De priester keek afwerend. ‘Daar praat ik niet over.’
‘Ik vraag niet waarover. Alleen of...’
De kleine man spreidde de handen. ‘Och... Hij vertelde wel eens wat, als we wat dronken.’
Hij keek nog eens naar Bern. ‘Maar laten we even in de tuin gaan zitten. Ik heb net koffie gezet.’
Toen ze zaten, nipte de eerwaarde van zijn koffie en keek voor zich uit. ’Zo.’
‘Wat zo’, zei Ina.
De ander negeerde haar en keek weer naar Bern. ‘Dus jij bent zijn zoon. Zo zo.’
Hij keek even naar Ina. Die glimlachte.
‘Ik denk dat ik maar eens wat boodschappen ga doen.’
‘Goed idee.’
‘Zeker, Vader. Heeft u nog iets nodig?’
‘Kijk maar. Wat brood en groenten.’
‘Zeker, Vader. Komt voor elkaar, Vader.’
Ze stond op en maakte een ironische buiging. ‘Heren’.
hendrik