Het zoeken(trial)
Het moest in deze buurt zijn. Langzaam stijgend heuvelland, dat plotseling afbrak bij steile rotsen bij de kust.
Bij een inham lag een wit huis. Hij reed er naar toe. Uit de tuin kwam een vrouw die hem vragend aanzag. ‘Goede morgen.’
‘Goede morgen.’
‘Kan ik u helpen?’
Hij haalde de schouders op. ‘Mogelijk. Alleen weet ik zelf niet goed waar ik moet zijn.’
‘U ziet er moe uit. Lang gereden?’
‘Ja, de hele dag.’
‘In die hitte. Kom even binnen, dan geef ik u wat te drinken.’
Een lage kamer, met zware plafondbalken. Het geluid van de zee was hier niet te horen door de dikke muren. Het was er koel.
Hij hoorde glasgetinkel in een andere ruimte. Vermoedelijk de keuken. Ze kwam binnen met twee glazen geel vocht. ‘Appelsap,’ verduidelijkte ze. ‘Eigen teelt. Hier achter in de tuin.’
‘Met die voortdurende wind?’
‘Ja, maar daar kunnen ze wel tegen. Ze zijn alleen kromgewaaid. Kijk maar.’
Ze deed de gordijnen weg van een raam aan de andere kant van de kamer en wenkte hem. In de tuin stonden appelbomen vergroeid als heksen, vol met vruchten. Toen hij naast haar ging staan, rook hij een bedwelmende lichaamsgeur, onbenoembaar maar koppig, kruidig.
Hij ging terug naar zijn stoel en nam zijn glas. Het rook zuurzoet en smaakte ook zo. Met beheerste teugen dronk hij.
‘Dat waren appeltjes van een vorig jaar, denk ik?’, zei hij.
Ze knikte. ‘Ja, al enigszins gefermenteerd..’
Hij dronk door. Enigszins of niet, maar op zijn lege maag werkte het als een goeie lichte wijn.
‘Bent u op reis of aan het toeren?’
‘Een combinatie. Ik zoek eigenlijk een soort cottage, eenvoudig, maar wel van de basisgemakken voorzien.’
‘Afgelegen of in een dorp?’.
‘Aan de de rand. Ik moet kunnen lopen naar de winkels. En geen last van vriendelijke buren hebben.’
‘U bent een loner.’
‘Min of meer.’
‘Niet schuw?’
‘Nee. Alleen erg terughoudend.’
Ze dronk haar glas leeg. ‘Nou, dan moet hier in de buurt wel iets te vinden zijn.’
Ze stond op. ‘Nou, laat ik u dan niet ophouden. Het loopt tegen de avond en dan kunt u voor donker nog wat zien. In het dorp is een goed klein hotel.’
‘Oh. Zou daar nog plaats zijn?’
Ze pakte een telefoon. ‘Druk maar op de twee. Ik bel ze zelf dikwijls om er een hap te eten, als ik geen zin heb zelf iets klaar te maken.’
De kiestoon klonk en dan een stem. ‘Herberg De Witte Zwaan. Wat kan ik voor u doen?’
h. (voorzichtig)