|
Benen voorbij; alsmaar benen. Veel benen. Zweten. Steeds meer; heen en weer. Klikklakhakken, passen, meten, ruilen, passen, meten.
Nog niet zeker weten. Meten, passen, dragen, ruilen; bijna. Kijken in de spiegel. Twijfel. Er begint een kind te huilen.
Vlug nog maar even ruilen; ga nou direct voor twee. Twee is zeker; niet noodzakelijk kiezen. Niet opnieuw die spiegel. Geen spelden op de mouw. Twijfel blijft toch nog wel even; zeker tot vlak voor sluiting van het gebouw.
“Kom nou”, zegt ze, maar er komt geen antwoord meer. De geest is het pand reeds veel en lang geleden ontstegen. Eenzaam is de man in winkels voor de vrouw.
|