Jacob’s processie
Het was doodstil om het Huis. Niets maakte geluid. Zwarte gedaanten in ruwharige pijen gingen rond. De kappen diep over het hoofd getrokken zodat de ogen net zichtbaar waren.
In de witte handen grote kaarsen, van helgeel bijenwas.
Ignatius hief een hand. De gedaanten verstrakten, als een collectief dier dat de sprong voorbereidt. Ze schaarden zich achter elkaar in rotten van twee.
Ignatius wees naar zijn mond.
Heel zacht begon gezang. Zonder woorden. Een zacht gebrom, dat langzamerhand meer gearticuleerd werd. Dominus... De gedaanten liepen nu om het huis heen. De kaarsen werden aangestoken en hoog opgestoken. Het gezang zwol aan, tot het in de tuin donderde. Langzaam schuifelden de monniken in processie voort, ondefinieerbaar. Zwart, kaarslicht, verder aanzwellend gezang.
In het huis werd licht aan gestoken. Een gezicht verscheen voor een raam. Ignatius stak beiden handen op. Het Gregoriaans donderde nu en verscheurde de stilte.
Langzaam schuifelend naderde de rij de hoofddeur, maar bleef het huis geheel omcirkelen.
Er gingen nu meer lichten aan. Drie bleke gezichten tuurden in het donker en wezen geagiteerd naar de rij zwarte pijen, zonder gezicht, maar omontkoombaar, in steeds kleinere cirkels, tot vlak bij de huismuur. Driemaal gingen ze rond. Er waren stemmen geweest die pleitten voor een Bijbelse zeven maal, maar dat werd afgestemd als te theatraal. En te tijdrovend.
Ze naderden nu de deur. Van binnen kwam geluid van barricaderen door stoelen en tafels.
Ignatius bewoog zich nu aan het hoofd van de stoet. Hij hief de hand en het Gregoriaans verstomde. Dan volgde een ontploffing. Niet een erg zware maar in de stilte klonk het oorverdovend. De deur zeeg in elkaar. en de stoet legde die opzij. Dan traden monniken binnen. De barricade werd opzij geschoven. Ieder had een Luger in de hand. De kappen werden afgegooid en ze verspreidden zich in groepen in het huis.
Een monnik wierp nu de kap af en bleek geen monnik te zijn, maar abdes Dolores.
De drie bezetters begonnen te schieten, maar hielden daarmee op toen een barrage van antwoordvuur volgde. De helft daarvan was ordinair vuurwerk. Men moest tenslotte niet meer besteden of kapotmaken dan strikt noodzakelijk. De bezetters verdwenen spoorloos in de spelonken van het huis.
Dolores ging voorzichtig alle kamers na, om de bewoners te vinden. In een zaaltje lagen de kinderen angstig op de grond, de handen om het hoofd geklemd. Een er van keek op, zag Dolores en stond op. De handen toch voorzichtig op geheven naast het hoofd maar hij keek haar toch vrijmoedig aan.
‘Jij bent een goeie.’, zei hij. Hij was duidelijk ook een van de bewonertjes, maar in zijn ogen glom toch een zeker zelfbewustzijn. Het was ook lichamelijk goed ontwikkeld, zo’n twee meter lang.
‘Ik ben Antonius.’
‘Ik ben Dolly.’
Daar moest hij om grinniken. ‘Een zuster?’
Dolores lachte terug. ‘Ja, maar een flinke. Waar kunnen we de kinderen veilig brengen?’
Hij wees de gang af, waar aan het eind een lege kamer was. De kinderen stonden op en gingen gehoorzaam achter hem. Een natuurlijke leider.
Dolores bleef alleen achter. Ze hoorde beweging achter zich in de deuropening. Daar stond een bezetter, zenuwachtig zwaaiend met een soort stengun. Dolores stak de handen op, in de klassieke overgave-pose. De boef wist niet goed wat hij met haar aan moest. Een non neerschieten. Jaren van relegieuze vorming roerden zich in zijn hoofd. Een non neerschieten? Hij hief het wapen aarzelend op.
In de deuropening doemde de reus Antonius op. De bezetter stond onzeker met zijn vuurwapen te zwaaien, ongeco-ordineerd, maar daarom des te gevaarlijker.
Antonius keek Dolores aan en legde de vinger op zijn lippen. In zijn licht geloken ogen glansde ondeugd. Langzaam en geluidloos tilde hij beide armen omhoog, strengelde de handen in elkaar tot een vuist en bracht die in een flits naar beneden op het hoofd van de boef. Die slaakte een zucht. Hij zeeg als een jutezak in elkaar, langzaam, legde zijn wapen naast zich neer. Hij wilde niet gewapend in het hiernamaals verschijnen. Dan blies hij de laatste adem uit, met een trek van opperste verbazing op het gelaat.
Antonius kletste de handen op elkaar, zo van ‘a job well-done’ en verliet de kamer, zonder geluid. Er was nog meer te doen.
‘Ja’, zei Antonius over zijn schouder, ‘ik mag dan debiel zijn, maar ik ben niet gek’.
h.
ps. volgende week ben ik grotendeels op pad; vandaar nu vast de laatste aflevering