Jacob en Dolly
‘Zeg Jacob.’
‘Ja, mevrouw.’ De correcte aanspreektitel van vrouwelijke geestelijken voor leken.
Ze grimaste even, maar liet het gaan. Haar tijd kwam nog wel.
‘Waarom vroeg je Ignatius naar ons Kinderheim.’
Dus ze had een briefing gekregen.
‘Nou, we zijn in zekere zin collegae.’
Ze wachtte maar verder ging hij niet.
Ze riep: ‘Gertrud? VÃno prosÃm.’
Die had dit blijkbaar voorzien, want kwam een minuut later met grote glazen witte wijn. Druppels parelden aan de buitenkant.
Ze dronken voorzichtig. De avond was nog lang.
‘Ergens in Oost-Europa is ook een kindertehuis.’ Hij liet het nog even vaag.
‘En daar heb jij mee te maken.’
‘Sterker nog. Ik ben de eigenaar. Beter gezegd, de erfgenaam. Tegen wil en dank, maar dat verandert niets aan de feiten.’
‘Wat voor kinderen?’
‘Van heel jong tot bijna volwassen. Maar machteloos.’
Dolly gaf geen krimp. ‘En die moeten weg.’
‘Niet precies. Die moeten in veiligheid worden gebracht.’
Bedachtzaam nipte Dolly van de roemer.
‘Wat is er met dat huis?’
‘Er zijn mensen die dat willen hebben.’
‘En jij wilt niet verkopen.’
‘Nee. Dat huis moet een andere eigenaar krijgen. Onaantastbaar en onnaspeurbaar.’
Dolly begreep. ‘Zoals de Kerk.’ Je kon de hoofdletter horen.
Jacob knikte. ‘Ja, dan kunnen we de kinderen beschermen en tijdig evacueren.’
Dolly dacht na. ‘Is er in dat land van jou een collega-kerk?’
‘Zeker.’ Jacob stond op en haalde uit de auto een map. ‘Hier staat alles in.’
Dolores keek de inhoud door en floot zachtjes. ‘Oh, is het daar? En zijn het zulke kinderen. Nou, daar weet ik wel raad mee. Je wilt ze hierheen halen? Hoeveel zijn het er?’
‘Weet ik niet. Zal wel in die map staan.’
Ze telde vluchtig op een lijst met namen. ‘Stuk of twintig. Gertrud?’
Die kwam met nieuwe glazen aan. ‘Dank je. Maar wat anders. Hoeveel gastjes hebben wij op dit ogenblik?’
Gertrud dacht even na. ‘Zeven.’
‘En hoeveel kunnen wij nog hebben.’
Gertrud mummelde wat. ‘Vijftien. Twintig, met wat goeie wil. Wanneer?’
Gertrud was een vrouw van daden.
Dolly keek naar Jacob. ‘Twee, drie weken.’
‘Dan hebben we een logistiek probleem. Daar moeten we Ignatius voor hebben.’
Ze keek rond. ‘Waar is die eigenlijk.’
Gertrud wees naar boven in het huis. ‘Die slaapt. Het bier heeft toegeslagen. Ik ga ook. Welterusten.’ Ze keek niemand in het bijzonder aan en vermeed zo het probleem van de titulatuur.
'Laten we die dan maar met rust laten. Morgen is hij des te fitter.'
Het was nu stil in de boomgaard. De zon daalde ter kimme. Over de velden lagen de slagschaduwen van bomen en struiken. Langzaam dronken ze, nippend. Wijn moet geproefd worden. Voor dorst is er water.
‘Jacob. Mooie naam.’
‘Ja. Maar soms lastig.’
‘Referenties aan de bijbel?’
’Ook.’
‘En wat doe je dan?’
‘Geheimzinnig voor me uit kijken en over wat anders beginnen.’
Dolores nam een teugje. ‘Heb je een vrouw? Of is dat onkies?’
Hij schudde het hoofd. ‘Nee.’ Juana schoot door zijn geest. De zijne?
‘Jij?’
Daar moest ze hartelijk om lachen. ‘Ja ja. Een non. Nou, nee.’
Ze zwegen nu beiden en keken over het schemerende land. Slaperige vogelgeluidjes. Een zacht loeiende koe.
Ze klopte hem op de hand en stond op. Een majestueuze figuur. ‘Kom, dan laat ik je je kamer zien.’
Die was streng. Sober en strak. Alles wit. Aan een muur een abstracte Christusfiguur aan een kruis. Uit één ijzerdraad gevormd. Jacob kende die. Van Picasso. Ooit gezien in zijn atelier in St Paul de Vence.
‘Welterusten.’
‘Goede nacht.’ Ze sloot zacht de deur.
h.