Alle dagen zingen lijzig over wonen,
werken en vervoeren. Frontaal, zo gaan
de huizen langs de blinde vakken open,
strenge schetsen van patronen, de
parallellogrammen van verschiet met
licht gezwateld op de gevels in de
ochtendzon, bruin bemost de daken,
de kleuren van het wachten en uit
de nokken steken pluimen die ontwaken.
De straten liggen op de loer vanuit
een hoek en flauwe bochten daar.
Door de kieren lopen de bewoners met
hun boodschaptas op zoek naar kralen,
knikkers, stuiters en genoegens uit de
afvoergoten. Gebogen en gehaast in tred
rapen zij de indruk weg, verlegen te passeren.
Het trottoir is in sober mozaïek gelegd en
alle tegels rijgen slepend aan de stappen,
leggen peilloos vlak de voortgang vast.
Beton beton de banden zijn verhoogd,
onwrikbaar zat van de bemoediging.
Het is de stad die wijkt uit omgang en die ons
schuifelvoetend leefbaar uit de klinkers baant.
(200708)