|
Meer
Hij zag het huis aan de overkant liggen. Gele zandsteen met rode vensterkozijnen. Een kleine toren met een uivormige koepel, zoals in deze streken meer voorkwam. Er voor een oude botter, met de zeilen half opgerold op de giek.
Het meer was groot. Naar het huis toe rijden zou veel tijd kosten. Nu maar even niet.
‘Mooi huis, meneer.’ Naast hem was een meisje komen staan.
Hij keek haar aan. Een breed Slavisch gezicht, met sproeten. Grijze ogen die hem belangstellend aankeken.
‘Ja. Ken je het dan?’
Ze knikte. ‘Ja. Er woont een oude dame. Ik doe wel eens boodschappen voor haar.’ Ze wees naar een motorsloep.
‘Is ze nog gezond?’
Ze keek hem bevreemd aan. ‘Ja. Natuurlijk. Alleen wat slecht ter been. Op haar leeftijd....’
Hij knikte. ‘Ja.’
Opnieuw keek ze hem aan. ‘Kent u haar?’
‘Min of meer. Maar niet dat ze zo woonde.’ Hij keek naar het terras achter hen. ‘Ik ga een kopje koffie drinken. Doe je mee?’
Ze aarzelde en keek hem weer aan. Gewogen en voldoende voor een kleine vertering. Ze haalde haar schouders op.
’OK. Waarom niet. Ik heet Riet. Eigenlijk Maria, maar...’
‘Ik Klaas.’
‘Nicolaas?’
Hij grijnsde. ‘Exact.’
Ze gingen aan de waterkant zitten. Ze maakte een V-gebaar naar de man, met de klassieke theedoek over zijn arm, die verderop in een soort hut stond.
Die bracht de espresso. ‘Dubbel sterk.’ Tegelijkertijd keek hij hem onderzoekend aan. Het meisje lachte.
‘No problem, Gérard.’ De man knikte aarzelend.
‘Bezwaar als ik rook?’ Hij spreidde de handen. ‘You’re welcome.’
Ze haalde een verfrommeld pakje uit de zak op haar overhemd. ‘Wil je er ook één?’
Hij wist dat heden ten dage tutoyeren niet persé vertrouwelijkheid inhield.
‘Nee, dank je.’
Aan de overkant liep iemand voor het huis. Ze zag zijn blik.
‘Ja, mevrouw maakt nog graag een stapje.’
Hij knikte. ‘Maar nog wel gezond?’
‘Nou. Een pronte dame. Maar alleen...’
‘Alleen wat?’
‘Nee, niet wat. Ik bedoel, ze leeft alleen. En op haar leeftijd is dat geen sine...’
Ze stond op. ‘Nou, ik ga maar weer eens. Zie ik je nog?’
Hij maakte een vaag handgebaar. ‘Wie zal het zeggen.’
‘OK.’ Het cliché dezer dagen.
Ze stapte in een motorsloep, die lag aangemeerd en schoot met veel geronk het water op.
Gérard kwam naar hem toe. ‘Ja, een waaghals. Maar ja, als het nu niet doet, wanneer....’.
Klaas vulde aan. ‘... dan wel.’
Hij keek over het meer, waar de sloep net aanmeerde. ‘Dát heeft ze snel gedaan.’
‘Ja, die meid weet van scheuren. Ik hoop dat de gravin...’
Gravin? Gravin? Hij probeerde zijn verbazing te beheersen, maar Gérard zag het. ‘Ja. Geen wasechte, maar getrouwd geweest met een graaf.’
‘En die is weg?’
‘Ja, in die zin, dat hij ernstig overleden is. Maar ze blijft natuurlijk gravin.’
‘Heet dat niet douarière?’
‘Zeg dat maar niet waar ze bij is, Voor ons is ze Madame la Comtesse. Ze kan heel onaangenaam zijn.’
Ja, dat wist hij. Dat was al zo toen ze nog gewoon een burgermeisje was.
‘Ik denk dat ik maar eens even in deze buurt blijf. Heeft u...’
‘...een kamer. Ja. Kom maar mee, dan kunt u kiezen.’
hendrik
|