Waarvoor zou ik uit onmacht nog betrachten?
Alle pogingen zijn gewist in werkelijkheid.
Er blijft weinig over. Niets wat ik nog
benaderen waag. Klapperend, stampvoetend
of op kousen, sussend. Ik probeer uit de vilten
leegheid van de dag, dit melkvaal licht
de kracht weg te trekken, er een kier van
opwinding te ontluchten maar elke vlucht
van de verbeelding is te krap; anderen
waren eerst. Ik trek een te kort dekbed
van wakende verwachting over de oren.
wacht ik, luister naar een gloednieuw
vermogen van de geest, waarmee ik
schrijven kan en schrijven. Alleen
de warmte nog, maar ook dat is te veil.
Onthaal, aandacht; ik deel verlangen uit
in het kleed van klungelige verleiding.
bedoening waar ik mezelf mee help terwijl
het nooit zo was bedoeld. Ik dien, wil het
feest zijn van de fantasie, de uitbundigheid
van genoegen. Spinnend. Op de punt
van mijn tong, het kippenvel. Kijk mijn
handen, open; hier moet het weefsel
van de kring in aandacht uit vandaan
gerold, tot ontplooiing komen. Ogen voor
onszelf, gericht, wakend, alert op dreef
voor de loomheid, gedempt in bewegingen
van vervoering. Dimmend dwars op
silhouetten van onverwachte
wendingen, scherm van bekoring.
Ik deel dwaasheid rond; neem het
maar aan als onbelangrijk. Schud
het hoofd, onthoud, zeg bij voorbaat
maar dat ik je ontlopen moet. Ontken
de aankomst maar van dit bericht.
Bewerk mijn schuchterheid met stilte,
uit het blikveld, weg. Maar onthoud.
(261107)