men neme de tulband of een medium-size taartbodem en plaatse deze op de kruin van de kikker die kwaak, in te wijde witte jurk, de uitgeprocedeerde mening zette men op standje galm uit rimpelhoofd , ét voíla als was het jodelen uit in elkaar geknuffeld papiermaché, voor de ultieme kick nog a papegaai called no name op de linkerschouder voeten op volautomaties ontplof pantoffel en dan eens lekker hysterisch de bek geopend kwa kwa kwa
al was het maar, om de hyperhippe tribal kontjes
al was het maar, om de impotente geheugensteun
al was het maar, om de stilte uit de honger te rammen
al was het maar, om te kijken wat er dan in de buik gebeurt
begerenswaardig zijn de mensen die zap zap zap de kringloopwinkel van maagden reduceren
als de zingende zaag die het geweten tot zeefje
als de tulp en hyacint weer in vrolijk park
als de fles water doelpaal op het schoolplein
als de radio van bouwvakker weer eens hard
we klokken de tijd, en volgen de klompen zegt de buurman, zap de vikingen, zap de fukkers de tukkers de molukkers de joden zodadelijk wederom de grieken en de romeinen zap de moren de rus of uiteindelijk zelfs de patat van de belg
zal het hebben gedaan of de cliché vlucht marrokaan die een poppetje tekende op zijn houtvlot met drie onderbroeken als zeil het halfrond kopte en werd beklaagd, ondervraagd met stenen, schoenen en spuug ontvangen in naam van aller belangen, van respect en veilig heilig sticker van de hogere flikker, zap de neger, de blanke, het wit, het zwart, rood inkt, het papier, de stemmen, de geuren, de kleuren, het keuren, het kaf, en het koren, de stempel, de tattoo, ach,
u noemt maar een rond getal zeg ik
begrenzenswaardig zegt de buurman , een fraai woord, en
vroeger had je dat niet zo fanatiek, de tulband komt uit een land van olie en banaan, kwa kwa kwa, waar de kinderen zo aardig xylofoon op elkaars ribben tikken, zó de bomen inlopen, het is overal wel eens oorlog, ach, teveel spek in wilde natuur is ook zo'n respectloos iets, ja zodadelijk komt ze weer voorbij, dat zeg ik, zeg de buurman
begerenswaardig zeg ik, wat doet die vrouw in mijn tuin, ach ze steelt roosjes, haar man heeft een drukke ziekte, vandaar, het zit bij haar niet in de koude vingerkwak, kwa kwa kwa en dan nog, dat de dokter zo uit zijn assistente steelt, en daar raken we de buurman kwijt onder de auto, dat de uitlaat toch zo los zit, dat zijn benen ons koddig groeten vanachter en vanonder de rode volvo, dat het de schuld is van de groene golf, en niet van de bus rechts, dat het oversteken hier altijd prachtig was, de praatjes van achja blabla algebra halleluja algebra blabla achja, de zebra is dan ook een schitterend dier, het heeft hele krachtige hoeven en splijt met gemak krokodillenkaken, daar is alles mee gezegd, zegt de linker buurman die schijnbaar voorbij loopt met de papegaai op zijn rechterschouder, de stemmen in zijn hoofd zeggen zoveel, een tien is ook een woord, traag is intens, tragiek is een tic, en ook dat raken we in het voorjaar wel weer kwijt.